In verschillende gemeenten wordt er een zogenaamd ‘uitsterfbeleid’ aangaande woonwagenkampen gevoerd. Dit beleid houdt, kort gezegd, in dat woonwagenstandplaatsen die vrijkomen niet opnieuw worden verhuurd. Hierdoor zijn er steeds minder woonwagens en standplaatsen voor bewoning beschikbaar, terwijl er onverminderd vraag naar is en er reeds een tekort aan standplaatsen is.
Het Public Interest Litigation Project (PILP) heeft, in samenwerking met Universiteit Utrecht onderzoek laten verrichten naar woonwagenbeleid in Nederland. Dit onderzoek is uitgevoerd door Rachel Dijkstra en voert de titel: Uitsterfbeleid Woonwagenkampen in Nederland legitiem?
In de tekst analyseert Dijkstra de internationale en Europese mensenrechten standaarden die van toepassing zijn in deze context. Ze is daarbij ingegaan op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ten aanzien van artikel 8 EVRM, de toepassing van het Europees Sociaal Handvest en de internationale standaarden die onder meer zijn vastgelegd in het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en het Internationale Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten. Bovendien heeft zij de relevante oordelen van het College voor de Rechten van de Mens, het voormalige College van Gelijke Behandeling, geanalyseerd.
Uitsterfbeleid is niet in lijn met Nederlandse, Europese en internationale regelgeving
Dijkstra concludeert dat “het uitsterfbeleid dat door verschillende gemeentes wordt gevoerd niet in lijn is met de Nederlandse, Europese en internationale uitspraken en tendensen”. Ze maakt daartoe drie belangrijke punten. Ten eerste, worden Roma, Sinti en woonwagenbewoners niet erkend als minderheden in Nederland waardoor er ook in het gemeentelijk beleid geen aandacht wordt besteed aan deze kwalificatie.
Ten tweede, lijkt het uitsterfbeleid van woonwagenkampen een ongerechtvaardigd onderscheid tussen bewoners van woonwagens en bewoners van reguliere huisvesting. Bovendien zou de specifieke positie van Roma en woonwagenbewoners een gunstigere behandeling behoeven waarbij ook in voldoende standplaatsen voor woonwagens wordt voorzien.
Tot slot, lijkt het uitsterfbeleid inbreuk te maken op het recht op privé- en familieleven zoals dit is uitgelegd door het EHRM. Dit recht zou in ieder geval een belangen afweging vergen bij het maken van en het uitvoeren van beleid. Daarbij zou rekening dienen te worden gehouden met de cultuur van Roma, Sinti en woonwagenbewoners om te leven in familieverband en in woonwagens.
Het onderzoek kan hier worden geraadpleegd: R.I. Dijkstra, Uitsterfbeleid woonwagenkampen in Nederland legitiem? (2014).