De Grote Kamer van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (het Hof) heeft op
8 november 2016, in de zaak Magyar Helsinki Bizottság tegen Hongarije,
geoordeeld dat artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van
de Mens (EVRM) is geschonden wegens een weigering door de Hongaarse
autoriteiten om toegang te verlenen tot informatie.
Toegang tot informatie
De zaak betrof de weigering van de Hongaarse autoriteiten om Magyar Helsinki Bizottság, een Ngo, informatie te verschaffen over het werk van pro deo advocaten. De informatie was geweigerd omdat de autoriteiten deze hadden gekwalificeerd als persoonsgegevens die volgens Hongaars recht niet konden worden geopenbaard.
Het Hof overwoog dat
Magyar Helsinki Bizottság de door haar gevraagde, bij de Hongaarse
politie berustende, informatie nodig had om een studie te voltooien naar
het functioneren van het systeem van pro deo advocaten, een studie die
Magyar Helsinki Bizottság uitvoerde in haar hoedanigheid van
mensenrechten-Ngo met het doel om bij te dragen aan een discussie over
een vraagstuk van publiek belang.
Naar het oordeel van het Hof hebben de nationale autoriteiten, door de Ngo toegang te weigeren tot de gevraagde informatie, de uitoefening gehinderd van het recht van de Ngo om informatie te ontvangen en te delen, zoals beschermd door artikel 10 EVRM.
Het Hof merkte op dat het onderwerp van de studie de efficiëntie betrof van het Hongaarse systeem van pro deo advocaten, een onderwerp dat nauw verweven is met het fundamentele recht op een eerlijk proces. Het Hof wees erop dat de Ngo haar theorie had willen verkennen dat het patroon van terugkerende aanwijzingen van telkens dezelfde advocaten als pro deo advocaten disfunctioneel zou zijn.
Het Hof overwoog dat de privacy-rechten van pro deo advocaten niet negatief zouden zijn beïnvloed als het verzoek van Magyar Helsinki Bizottság zou zijn toegekend, omdat de gevraagde data geen informatie buiten het publieke domein betrof. Het Hof voegde hieraan toe dat in het onderhavige geval enige beperking van de voorgenomen publicatie van de Ngo – die ertoe strekte bij te dragen aan een debat over een kwestie van publiek belang – grondig had moeten worden getoetst.
Ten slotte overwoog het Hof dat de door de Hongaarse autoriteiten aangevoerde argumenten niet voldoende waren om aan te tonen dat de inperking op de vrijheid van informatie van de Ngo ‘noodzakelijk in de democratische samenleving’ was.
Het Hof oordeelde, met verwijzing naar de beoordelingsruimte (‘margin of appreciation’) van de staat, dat er geen proportionele verhouding was tussen enerzijds de inperking op de informatievrijheid waarover was geklaagd (de weigering de namen van pro deo advocaten te verstrekken alsmede het aantal malen dat zij in bepaalde arrondissementen als pro deo advocaat waren aangewezen), en anderzijds het daarmee beoogde doel (namelijk bescherming van de rechten van de betrokken advocaten).
Het Hof concludeerde, met vijftien tegen twee stemmen, dat in deze zaak artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting) was geschonden.